Verzekeringsfraude: het persoonlijk onderzoek

Van verzekeringsfraude is sprake in het geval van het opzettelijk misleiden van een verzekeraar bij de totstandkoming en/of uitvoering van een verzekeringsovereenkomst met de bedoeling om onrechtmatig verzekeringsdekking, – uitkering of dienstverlening te krijgen.
Wanneer een verzekeraar een vermoeden heeft van fraude kan hij dat nader (laten) onderzoeken. Een vergaande manier daarvoor is (laten) verrichten van een persoonlijk onderzoek. Vaak wordt daarvoor een extern (recherche)bureau ingeschakeld.

De Gedragscode Persoonlijk Onderzoek

Zo’n persoonlijk onderzoek kan verregaande inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene hebben. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het geval waarin de betrokkene buiten zijn medeweten wordt gevolgd en op camera wordt vastgelegd door bedrijfsrechercheurs. Juist om die reden heeft het Verbond van Verzekeraars de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek vastgesteld. Daarin zijn bijvoorbeeld de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit vastgelegd.

Met subsidiariteit wordt bedoeld dat moet worden afgewogen of het doel van het persoonlijk onderzoek (het vaststellen of sprake is van fraude) niet met minder ingrijpende middelen kan worden bereikt. Indien bijvoorbeeld de gewenste informatie uit openbare bronnen kan worden afgeleid, dan is er geen of minder noodzaak om de betrokkene stelselmatig te laten observeren.

Met proportionaliteit wordt bedoeld dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene niet onevenredig mag zijn in relatie tot het doel van de het onderzoek.

Het is aan de verzekeraar om deze afwegingen te maken. Let wel: indien achteraf vast komt te staan dat de verzekeraar in strijd heeft gehandeld met Gedragscode Persoonlijk Onderzoek, dan mogen de resultaten daarvan niet worden gebruikt als bewijs in een civiele procedure (Hoge Raad 18-04-2014, ECLI:NL:HR:2014:942).

Dit vormt een belangrijke uitzondering op de regel van de ‘vrije bewijskracht’ die normaalgesproken geldt in het civiele recht (artikel 152 Rv) en waaruit volgt dat onrechtmatig verkregen materiaal in beginsel niet is uitgesloten van bewijs.