De bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering beschermt de bestuurder en de commissaris tegen persoonlijke aansprakelijkheid voor handelen in zijn of haar hoedanigheid van bestuurder of commissaris.
Het gaat dus om handelen “in hoedanigheid van”. Deze kwalificatie impliceert dat niet al het handelen van de bestuurder is gedekt. Bij wijze van voorbeeld: wanneer de bestuurder onder werktijd een verkeersongeluk veroorzaakt en daarvoor aansprakelijk is, betreft dit geen handelen in zijn of haar hoedanigheid als bestuurder en biedt de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering geen dekking. Wanneer de bestuurder echter wordt aangesproken ter zake van door hem of haar genomen bedrijfsmatige beslissing die verkeerd is uitgepakt is wél sprake van handelen in hoedanigheid en biedt de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering in beginsel dekking.
Kosten van verweer
De dekking onder de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering ziet zowel op de eventueel door de bestuurder te betalen schadevergoeding als op de kosten van verweer (waaronder advocaatkosten).
Meestal komen beide posten ten laste van de verzekerde som. Stel bijvoorbeeld dat de verzekerde som EUR 1.000.000 bedraagt en de kosten van verweer EUR 100.000, dan blijft er een bedrag van EUR 900.000,00 voor schadevergoeding.
Claims made polis
De bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering biedt doorgaans dekking voor aanspraken die gedurende de looptijd van de verzekering worden ingesteld. Of de verweten handeling plaatsvond gedurende de looptijd van de verzekering is dus niet relevant. Dit wordt het ‘claims made’ beginsel genoemd.
Het claims made beginsel brengt enerzijds een zogenaamd ‘inlooprisico’ voor de verzekeraar met zich mee: tijdens de looptijd van de verzekering kunnen aanspraken worden ingesteld die betrekking hebben op handelingen van de bestuurder die dateren van (ver) daarvoor. Uiteraard ligt het op de weg van de verzekeringnemer om ten tijde van het afsluiten van de verzekering, wanneer er concrete aanwijzingen zijn dat er een aanspraak zal worden ingesteld, dit te melden aan de verzekeraar. Laat de (aspirant) verzekernemer dat na, dan kan sprake zijn van verzwijging (die daarover het kopje verzwijging). De betreffende aanspraak zal in dat geval worden uitgesloten van dekking.
Anderzijds sluit het claims made beginsel het zogenaamde ‘uitlooprisico’ uit. De verzekeraar kan niet (ver) na het eindigen van de verzekering nog worden geconfronteerd met nieuwe schade en behoeft daarvoor dus ook geen kapitaalbuffer aan te houden.
Voor de verzekerde bestuurder kan het claims made beginsel als nadeel hebben dat, wanneer de verzekering eindigt maar er mogelijk in de toekomst nog een claim kan volgen die dan niet is gedekt. Juist voor die situatie bestaat de mogelijkheid om tegen extra premiebetaling ‘uitloopdekking’ te kopen. De dekking wordt dan gedurende een aantal jaren (doorgaans maximaal 5) verlengd voor aanspraken die na de beëindiging van de verzekering worden ingesteld, maar die verband houden met fouten die zijn gemaakt vóór het moment van beëindiging.
De mogelijk van uitloopdekking geldt ook – en misschien wel juist – in geval van faillissement. Het faillissement van de rechtspersoon/verzekeringnemer leidt automatisch tot beëindiging van de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering. In de praktijk gebeurt het regelmatig dat de curator uitloopdekking inkoopt voor het geval hij een claim tegen de bestuurder wegens onbehoorlijk bestuur zal instellen. De curator stelt op die manier op voorhand zeker dat, wanneer zijn toekomstige aanspraak tegen de bestuurder door de rechter zal worden gehonoreerd, hij althans de boedel ook daadwerkelijk verhaal kan halen.