Verzekeren van kunst: naar een niet-verzekermodel bij bruikleen van de rijkscollectie?

Hugo Bijleveld   december 16, 2016   Reacties staat uit voor Verzekeren van kunst: naar een niet-verzekermodel bij bruikleen van de rijkscollectie?

De ‘spijker-tot-spijker’ verzekering

Wanneer een museum een kunstwerk van een ander tentoonstelt, gebeurt dat op basis van bruikleen. Daarbij geeft de bruikleengever het kunstwerk zonder tegenprestatie in gebruik aan het inlenende museum. Onderdeel van de bruikleenovereenkomst is dat het inlenende museum ten aanzien van het kunstwerk een zogenaamde ‘spijker-tot-spijker’ verzekering zal afsluiten. Dit type verzekering is speciaal ontworpen voor bruikleen van kunst en heeft doorgaans  een zeer ruime dekking (all risks). Ook het transport is meeverzekerd onder de ‘spijker-tot-spijker’ verzekering.

De Indemniteitsregeling

Mede vanwege de spectaculaire prijsstijgingen van (sommige) kunstwerken in de afgelopen decennia, kunnen de premies voor het verzekeren van kunstbruikleen behoorlijk oplopen. Dit geldt in het bijzonder voor internationale (overzichts)tentoonstellingen waarbij werken vanuit verschillende musea in de wereld naar Nederland worden gehaald. Denk bijvoorbeeld aan de recente overzichtstentoonstelling van de werken van Jheronimus Bosch in het Noordbrabants museum. Om dit soort ambitieuze tentoonstellingen toch mogelijk te maken heeft de overheid de zogenaamde ‘Indemniteitsregeling bruiklenen’ in het leven geroepen. De Indemniteitsregeling is een garantieregeling waarbij de Nederlandse Staat een deel van het risico op schade aan en verlies van het in bruikleen te nemen kunstwerk overneemt. Dit deel hoeft dus niet te worden verzekerd en daardoor is de door de organisator van de tentoonstelling te betalen verzekeringspremie aanzienlijk lager dan zonder deze garantie.

Bruikleen van de rijkscollectie: niet verzekeren een goed idee!

Maar naast de grote internationale tentoonstellingen is er ook veel bruikleenverkeer tussen de Nederlands musea. Vaak gaat dat om stukken behorende tot de rijkscollectie. Deze collectie, die eigendom is van de Staat, telt ca. 120.000 kunstvoorwerpen. Stukken behorende tot de rijkscollectie zijn wanneer zij zich op hun normale verblijfplaats bevinden (meestal een museum of een departement) niet verzekerd: de Staat is eigen risicodrager. Wanneer een kunstwerk uit de rijkscollectie wordt uitgeleend wordt vaak wél een ‘spijker-tot-spijker’ verzekering afgesloten. Dat is onwenselijk, want de premiekosten kunnen dan een reden zijn om van bruikleen af te zien. En dat is jammer, omdat op die manier de rijkscollectie minder zichtbaar wordt voor het publiek. Of om in het jargon te blijven: de collectiemobiliteit wordt daardoor belemmerd. Bovendien bestaan er geen goede argumenten voor het verzekeren van bruikleen van de rijkscollectie. Want waarom zou de Staat, wanneer een kunstwerk wordt uitgeleend aan een ander museum, opeens niet langer eigen risicodrager moeten zijn? De Nederlandse musea zijn over het algemeen voldoende professioneel om een kunstwerk goed te kunnen beheren, dus bij bruikleen loopt de Staat als eigenaar van het kunstwerk hetzelfde risico op schade als wanneer het kunstwerk ‘thuis’ blijft. Meer principieel is de vraag wat nu eigenlijk wordt beoogd met de verzekering. Verzekeren is niet noodzakelijk om in geval van schade restauratie mogelijk te maken. Restauratiekosten zijn namelijk meestal wel te overzien en het inlenende museum zal normaalgesproken in staat zijn om deze kosten te vergoeden. Het lijkt dus vooral te gaan om schade als gevolg van algeheel verlies of vermissing van het kunstwerk. Echter, als wordt beschouwd wat het doel is van de rijkscollectie is het maar de vraag of verzekeren noodzakelijk is. Het doel van de rijkscollectie is enerzijds het behoud van cultuurgoederen voor de toekomst en anderzijds het zichtbaar maken van diezelfde cultuurgoederen. Afgezet tegen de eerste doelstelling (behoud van cultuurgoederen) heeft verzekeren weinig toegevoegde waarde: de Staat als eigenaar van het cultuurgoed ontvangt in geval van verlies of vermissing weliswaar een som geld, maar daarmee komt het cultuurgoed nog niet terug. En wat betreft het tweede doel, het zichtbaar maken van de rijkscollectie, werkt verzekeren zelfs contraproductief omdat de collectiemobiliteit vanwege de premiekosten juist wordt belemmerd.

Het valt dan ook te prijzen dat er recent vanuit de Tweede Kamer initiatieven zijn genomen om tot een niet-verzekermodel te komen voor binnenlands bruikleenverkeer van kunst.  Dat is wellicht minder leuk nieuws voor de (kunst)verzekeraars en de tussenpersonen, maar voor het hogere doel – het zichtbaar maken van kunst –  goed nieuws. Meer over deze initiatieven vindt u in het bijgevoegde artikel in TAV (Tijdschrift aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht in de praktijk): artikel