Informatieplicht bij schade

De informatieplicht bij schade wordt geregeld door artikel 7:941 BW. Dit artikel bepaalt dat de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde, zodra hij van de verwezenlijking van het risico op de hoogte is of behoort te zijn, hij verplicht is dit zo spoedig mogelijk te melden aan de verzekeraar (lid 1). Daarnaast dient binnen een redelijke termijn alle informatie te worden verschaft die voor de verzekeraar van belang is om zijn uitkeringsplicht te beoordelen (lid 2).
De verzekeraar zal lang niet altijd gevolgen kunnen verbinden aan niet tijdige en/of niet volledige informatieverstrekking door de verzekernemer of de tot uitkering gerechtigde.

Schadevergoeding

Vereist is dat de verzekeraar als gevolg van de schending van de informatieplicht schade heeft geleden (artikel 7:941 lid 3 BW). Dit zal moeten worden bewezen door de verzekeraar en dat blijkt in de praktijk vaak een lastige hobbel te zijn. Dat is ook wel voor te stellen: wanneer de door de verzekeraar benodigde informatie te laat beschikbaar komt zal dat meestal niet van invloed zijn op de vraag of er dekking is of niet.

Vervalbeding in de polis

Daarnaast kan in de polis zijn opgenomen dat het niet voldoen aan de informatieplicht verval van het recht op uitkering tot gevolg heeft. Dat is een ingrijpende sanctie omdat dit betekent dat de verzekerde met lege handen staat. Daarom bepaalt de wet dat de sanctie van verval van recht alleen kan worden bedongen voor het geval de verzekeraar daardoor in een redelijk belang wordt geschaad (artikel 7:941 lid 4 BW).

De vraag is natuurlijk wat onder een “redelijk belang” moet worden verstaan. Daaronder valt in ieder geval niet het enkele feit dat de verzekeraar door de niet tijdige of gebrekkige informatieverstrekking niet de mogelijkheid heeft gehad om tijding zelfstandig onderzoek te doen. Als de benodigde gegevens uiteindelijk boven water komen daaruit volgt dat dekking dient te worden verleend, is de verzekeraar uiteindelijk (toch) niet in zijn belangen geschaad. Hij kan zich dan dus ook niet op verval van recht beroepen.

Wanneer kan de verzekeraar dan wél geschaad zijn in zijn redelijk belang? Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan het niet kunnen nemen van maatregelen tegen uitbreiding van de schade en – in het geval van een aansprakelijkheidsverzekering – het kunnen verwezenlijken van een reële kans op een schikking. De benadeling zal echter steeds door de verzekeraar moeten worden bewezen en in de praktijk lukt dit niet vaak.

Opzet tot misleiding

Wanneer de verzekernemer of de tot uitkering gerechtigde niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht met het opzet de verzekeraar te misleiden vervalt het recht op uitkering op grond van de wet, tenzij de misleiding verval van recht niet rechtvaardigt (artikel 7:941 lid 5 BW).
Deze zware sanctie kan alleen worden ingeroepen wanneer de verzekeraar de opzettelijke misleiding kan bewijzen. Dit is in de praktijk een lastige opgave. Bij een vermoeden van fraude kan de verzekeraar eventueel nader onderzoek (laten) uitvoeren, bijvoorbeeld in de vorm van een persoonlijk onderzoek. Zie daarover het kopje: “Verzekeringsfraude: het persoonlijk onderzoek”.

Wanneer de verzekeraar genoeg bewijsmateriaal heeft om een zware verdenking op de te kunnen baseren (een rechterlijke veroordeling is niet nodig) kan, naast dat de dekking komt te vervallen, de fraude tevens worden geregistreerd in het Extern Verwijzingsregister. Een dergelijke registratie kan verstrekkende gevolgen hebben voor de betrokkene. Zie daarover het kopje: “Verzekeringsfraude: de incidentenregisters”.